Abscis Architecten - A+ 271

A+ 271

Het rapport van Scholen van Morgen

Toen Marcel Smets bij zijn aantreden als tweede Vlaamse Bouwmeester in 2005 door toenmalig onderwijsminister Frank Vandenbroucke werd aangesproken om hem bij deze grote inhaalbeweging in de scholenbouw te adviseren, was het allesbehalve duidelijk hoe we de architectuurkwaliteit ervan zouden kunnen waarborgen. Eén miljard euro zou men investeren via alternatieve financiering. Een private partner zou aangesteld worden en instaan voor de financiering, het ontwerp, de bouw en de onderhoudswerken (DBFM), in ruil voor een beschikbaarheidsvergoeding gedurende dertig jaar. Nadien zouden de gebouwen kosteloos aan de schoolbesturen overgedragen worden. Na de aanstelling van de private partner, de financierder, volgde een vrij traditioneel proces met achtereenvolgens de aanbesteding van de architectuuropdracht, een ontwerpproces tot de bouwvergunning en tot slot de aanbesteding voor bouw en onderhoud. AG Real Estate COPiD trad voor de financier als afgevaardigd bouwheer op. Anders dan wanneer ontwerp, bouw, financiering en onderhoud in één aanbesteding worden samengenomen, liet dit proces nog ruimte voor overleg en bijsturing.

Toch stonden en staan veel architecten kritisch tegenover de bouwcampagne Scholen van Morgen. De vraag of een DBFM-procedure genoeg ruimte laat voor architectuur, is inderdaad niet makkelijk te beantwoorden. DBFM moet leveren binnen timing en budget, geen sinecure in de bouwerij. Die dwang kan wegen op de kwaliteit. Voorts kregen ontwerpers te maken met zeer omvangrijke contracten en dienden ze in de designfase meer werk te leveren, zeker in een eerste fase, terwijl de vergoeding niet aangepast was. Bovendien had de aannemer een impact op de uitvoeringswijze. De architecten beperkten zich immers tot een prestatiebestek. De zogenaamde kleine ‘d’, een gedeelte van de ‘D’ van het design, lag dus in handen van de uitvoerder.

Onderzoek, Open Oproep en Studio Open School

Vanwege de constructie met gedelegeerd opdrachtgeverschap wilde het Team Vlaams Bouwmeester in eerste instantie vooral inzetten op het sensibiliseren, informeren en versterken van de gebruiker. De juridische en technische voorbereiding vergde tijd en de financiële crisis maakte dat de private partner pas in juni 2010 aan zet was. Voor de voorbereiding van de projecten kon deze tijd goed benut worden. De Universiteit Gent voerde een onderzoek uit dat resulteerde in de publicatie De school als ontwerpopgave. Schoolarchitectuur in Vlaanderen 1995-2005. De auteurs stelden vast dat de kwaliteit van recente schoolgebouwen te wensen overliet, en weten dit aan gebrekkige of zelfs geheel ontbrekende voorbereiding. Een schoolproject is in eerste instantie slechts een bouwbehoefte. Verouderde gebouwen of meer leerlingen maken dat een school zich op de wachtlijst kan inschrijven met een te realiseren oppervlakte volgens de fysische norm. Zo’n oppervlaktecijfer gerelateerd aan het aantal leerlingen, maakt echter nog geen project. De schoolgebouwen die het resultaat waren van een Open Oproep, werden in de studie wel meer gewaardeerd. De onderzoekers schreven dit toe aan de selectieprocedure, waarbij vijf architecten concurrerende concepten indienen voor de opdracht. Samen betekenen die concepten een ruimtelijke verkenning van de opgave, een ontwerpend onderzoek dat het ontbrekende voortraject enigszins compenseerde.

Op vraag van Marcel Smets werd benevens de adviesfunctie dan ook de mogelijkheid om modelprojecten te realiseren, in het decreet ingeschreven. Voor 24 dergelijke modelprojecten werden de architecten geselecteerd via de Open Oproep-procedure. Voor de resterende 150 dossiers werd een minicompetitie georganiseerd, zonder kwalitatieve voorselectie zoals dat in de Open Oproep door de Vlaams Bouwmeester gebeurt en met een bundeling van opdrachten in clusters. In de minicompetitie werd met een pool ontwerpteams gewerkt en werd bij meer dan vijf aangemelde kandidaten een loting gedaan.

Omdat we als klein team met bijna tweehonderd schooldossiers geconfronteerd werden, wilden we met Studio Open School helpen de vakwereld beter vertrouwd te maken met scholenbouw. Alle architectuuropleidingen van Vlaanderen, meer dan vijfhonderd studenten en hun docenten, hebben tijdens twee academiejaren gewerkt op concrete sites en opgaves. De studentenontwerpen vormden de eerste visualisaties, belangrijk in het gesprek over de mogelijkheden en beperkingen dat tot een projectdefinitie leidt. Voor de uitbreiding van het Emmaüsinstituut in Aalter2 werd zelfs een tentoonstelling gemaakt en een publieksprijs toegekend aan een concept, dat de kiem bevatte van het uiteindelijke bouwproject. Voor het project Woudlucht in Heverlee maakten de studentenontwerpen definitief duidelijk dat het onrealistisch was om de bestaande gebouwen te behouden, gezien de nood aan een verdubbeling van de oppervlakte. De bestaande gebouwen lieten amper ruimte op de site en behoefden zelf ook een grondige renovatie, zodat uiteindelijk werd geopteerd voor sloop en nieuwbouw.

Nog vóór de architecten waren de studenten culturele antropologie van professor Rik Pinxten (UGent) begonnen met het bevragen van directies, leerlingen, leerkrachten en buurtbewoners over hun verwachtingen over het bouwproject. Ook dit leidde tot nieuwe inzichten en zorgde in het geval van KTA1 in Oostende zelfs voor het verplaatsen van een project naar een andere schoolsite. Omdat een uitbreiding van de school met een theatergedeelte niet in de omringende woonwijk geaccepteerd werd, besliste GO! het project toe te voegen aan de site Ter Zee. Zo ontstond een groter project met heel wat meer mogelijkheden voor breed gebruik.

Masterplannen en hergebruik in scholenbouw

Marcel Smets pleitte ook voor enkele voorafgaande masterplannen. We konden een budget beschikbaar stellen voor sites waar we een voorbereidende studie zinvol achtten. De inrichtende machten of de gemeente dienden bij te passen. Op die manier werden voor negen sites haalbaarheidsstudies gemaakt. Met één ervan werd een project opgetild tot modelproject. Aan de Sint-Lievenspoort in Gent was een 19de-eeuws klooster bestemd voor afbraak en zou een nieuwe school voor buitengewoon onderwijs gerealiseerd worden, reden waarom het niet als modelproject was aangeduid. De niet-beschermde neogotische baksteenbouw uit 1873 bleek nog goed herbruikbaar. Er werden een glazen gang en een polyvalente ruimte in het kloosterhof toegevoegd. Het schoolgebouw met lichte, hoge lokalen heeft een turnhal in de kapel.

Voor twee andere modelprojecten werd een bestandsanalyse opgemaakt. Voor het Atheneum in Koekelberg maakte de studie duidelijk dat geopteerd kon worden voor hergebruik en niet voor een vervangingsbouw. In Antwerpen op de site Cadix verschafte dit inzichten om de beschermde scholen van stadsarchitect E. Van Averbeke en de aangrenzende CAD-loodsen te hergebruiken. Hergebruik van gebouwen spaart niet alleen grondstoffen, het reduceert ook afval en transport, maar omwille van de inherente risico’s is het niet vanzelfsprekend om hergebruik, laat staan de zorg voor beschermd erfgoed, in een DBFM-project om te zetten. Ook het Merksemse project, dat een kasteel uit 1850 in een park renoveerde tot 2.468 m² schoolgebouw voor het Groenendaalcollege, vergde extra inspanningen en tijd. Beide dossiers vereisten een supplement op de financiële norm van de scholenbouw. Voor het Groenendaalcollege bedroeg dit 282,50 € extra per m². Voor het Cadix-project dossier betekende dit slechts een meerkost van 69,23 €/m², voor de 10.684 m² renovatie in dit 24.073 m² grote project. Een sterke prestatie binnen de gangbare restauratiepraktijk.

Het project van het Sint-Franciscuscollege in Heusden-Zolder is een typische opgave in het Vlaamse scholenlandschap. Een historisch gegroeid school- en kloostercomplex in de groene wijk Berkenbos, waar nu alle studierichtingen verenigd werden. De bestaande campus moest daardoor ineens zeshonderd leerlingen meer kunnen opvangen. Een aanzienlijke uitbreiding met 10.000 m² maakte een doordachte aanpak noodzakelijk waarbij renovatie, sloop en nieuwbouw voor een opwaardering van de volledige campus zorgden. Een gelukkige zaak dat deze aanpak binnen dit traject mogelijk was. Net als Gent en Koekelberg bleef dit project binnen de financiële norm.

Voorafgaand huiswerk werd gemaakt door de scholengroep DPSA in Kortrijk. De herschikking van het onderwijsaanbod koppelde men aan een langetermijnvisie op het eigen patrimonium. De Universiteit Gent analyseerde de bouwkundige toestand en bracht in kaart hoe het studieaanbod kon worden ingepast. Door het onderwijskundige en het bouwkundige masterplan te integreren, kon men het aantal vestigingsplaatsen reduceren. Vijf bouwprojecten op drie locaties zetten vervolgens dit masterplan om.

DBFM is risico-management. Men gaat ervan uit dat de risico’s bij die partijen worden gelegd die het best geplaatst zijn om die te beheersen. In principe is het de bouwende partij die het risico van renovatie kan beheersen en sturen, maar DBFM-formules vermijden risico’s als het kan om makkelijker binnen het vooropgestelde budget en timing te blijven. Degelijke kennis over het gebouw kan helpen die risico’s beter in te schatten.

Scholen en kernversterking/verdichting

Enkele middelbare scholen in stedelijke context waren modelprojecten omdat ze belangrijk zijn voor een levendig, multifunctioneel stadscentrum. Scholen die groeien, kunnen zich vaak moeilijk handhaven omdat er in stedelijke context nauwelijks ruimte is voor uitbreiding. In Mechelen was dit zowel voor de Ursulinen als voor de Technische Scholen het geval. Beide scholen beslaan een groot deel van een bouwblok en uitbreiding was alleen mogelijk door gedeeltelijke sloop en vervangbouw. In beide projecten werd duidelijk dat de noodzakelijke verdichting op weerstand stuit. Ook dit vraagt tijd voor overleg en soms ook voor een proces met omwonenden. Uitwijken naar de stadsrand zou een heel andere mobiliteitsvraag betekenen voor honderden scholieren. Ook de financiering van scholenbouw stimuleert het stedelijk en kernversterkend bouwen niet. De financiële norm voor scholenbouw houdt, anders dan deze voor sociale woningbouw, geen rekening met het gegeven dat stedelijk bouwen – een bouwwerf op een beperkt schooldomein dat ook nog in gebruik is – duurder is.

Scholen en woningbouw

Het Koninklijk Atheneum Pro Technica in Halle beschikte over twee ruime terreinen aan de Broekborre. Op de bovencampus had het recente ateliers en werkplaatsen, maar op de benedencampus stonden aftandse paviljoenen. Op vijf minuten loopafstand van het station leek de site geschikt voor verdichting. Een masterplan gaf aan dat alle nieuwe gebouwen op de bovencampus een plaats konden krijgen, behalve de nieuwe sporthal. Door de inplanting daarvan aan de andere straatzijde wordt het naschools gebruik door de buurt vergemakkelijkt. Op het vrije terrein kan nog een woonontwikkeling, maar ook een trapveldje of groen komen.

In stedelijke context zouden scholen in combinatie met woningbouw vaak kunnen bijdragen tot verdichting en meer gemengde wijken. Woningen bovenop een school waren echter in deze campagne niet mogelijk. Op de site Cadix werd een woonontwikkeling wel op een intelligente manier ruggelings met de nieuwe technische school gecombineerd. Door af te wijken van de traditionele blokrandbebouwing is er geen hinder door een gedeeld binnenhof en kunnen er meer woningen gerealiseerd worden met zicht op het dok. Indien we werk willen maken van minder ruimtebeslag in Vlaanderen, dan zullen we genoodzaakt zijn terreinen te delen en bestemmingen te stapelen. Een school op de begane grond van een woonontwikkeling met gedeeld gebruik van de buitenruimte zal eerder een PPS- en geen DBFM-project zijn. Het lijkt zinvol de gepaste financieringsmodellen in te zetten in functie van de maatschappelijke noden.

Tot slot de vraag of het nu al duidelijk is of en waar budget onnodig is weggelekt. Er is zeker heel wat budget gegaan naar overhead en naar dubbel studiewerk door de eigen studiebureaus van de aannemers, maar een project van deze omvang vergt projectmanagers en een omkadering. De nauwgezette toepassing van regelgeving – denk maar aan liften voor de toegankelijkheid – en het toenemende aandeel van de technieken in de bouwkost gebruiken alle marges op. Vooral de kleinere projecten hebben dit gevoeld en besparingen in de uitvoering hadden veel impact op het eindresultaat. In grotere bouwcampagnes speelde het schaalvoordeel. Grote projecten zijn beter geschikt voor DBFM, zoals ook het verschil in meerkost bij het Groenendaalcollege en Cadix aangeeft.

De nood in de Vlaamse scholen is hoog en de middelen zijn beperkt. Het is voortdurend zoeken hoe binnen de financiële beperkingen toch genereuze schoolgebouwen te realiseren. Veel historisch gegroeide schoolsites vereisen maatwerk. Vraagstukken van reorganisatie en reconversie moeten goed worden voorbereid en vragen een doordachte keuze voor reguliere financiering, DBFM of PPS. Scholen van Morgen was een professionele partner die de schoolbesturen veel uit handen nam en de procedure slaagde in complexe opgaven. In de nieuwe inhaalbeweging zullen ontwerp, bouw en financiering in één keer worden aanbesteed. Dan blijft er nog veel minder tijd voor overleg en ruimte voor bijsturing. Een gedegen voorbereiding en een professioneel schoolbestuur worden dan nog belangrijker.

Bron: A+ 271, april-mei 2018 - Tekst: Anne Malliet

Naar het project: 'Scholencampus Kortrijk'

Delen